Wat het werk van Geeske van Klaveren en Ellen Versteeg zo interessant maakt? Dat zij als specialisten jonge kind zo vaak moeten puzzelen. Want je kunt van peuters niet verwachten dat zij aan kunnen geven wat er bij hen mis is. “En ik kan niet in het hoofd van een kind kijken, zeg ik altijd”, aldus Geeske.
Op achterstand door corona
Meestal worden Geeske en Ellen erbij gehaald als in de voorschoolse periode al is geconstateerd dat een kind een ontwikkelingsachterstand heeft en nu voor de stap naar de basisschool staat. Wat moet er gebeuren om voor hem of haar die overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen? “Dat hangt ervan af wat het knelpunt is. Wat we het meest zien is problemen met enerzijds taal of spraak en anderzijds met gedrag.”, legt Ellen uit.
Zeker is dat de coronaperiode kinderen die toch al kwetsbaar zijn geen goed heeft gedaan. Zij konden niet naar de kinderopvang en wennen aan het proces van groepsvorming. Daarnaast deed de onzekerheid in die tijd ook wel iets met de gezinnen. Ellen: “We krijgen vaker te maken met kinderen die nog niet toe zijn aan het basisonderwijs. Dan zijn ze bijvoorbeeld nog niet zindelijk, hebben ze te weinig sociale ervaringen kunnen opdoen of gaan ze alle kanten op in een klas.”
Geen pleister op elke wond
Hoe ga je daarmee om?, is de logische vervolgvraag. Dat hangt erg af van het specifieke kind en zijn ontwikkelkansen. Als Geeske en Ellen ergens voor pleiten, is het dat er meer flexibiliteit komt in de oplossingen die geboden kunnen worden. Geeske: “Soms heeft een school een impulsklas voor kinderen met een taal- of spraakachterstand, zodat ze misschien sneller kunnen instromen in de reguliere kleuterklas. Dat is een prima voorziening, maar niet de pleister op elke wond.
Lastiger wordt het als het beter is voor een kind om wat langer te peuteren. Die ideeën zijn er wel, maar de gescheiden financiering van kinderopvang en basisonderwijs is nog een struikelblok. Ellen: “In een kindcentrum is zoiets soepeler te organiseren, zowel financieel als inhoudelijk.” Ook een ‘peuterspeelzaal plus’, met aanvullend jeugdhulp en opvoedondersteuning voor ouders, zou een uitkomst kunnen zijn voor sommige kinderen.
Netwerk van jonge kind leerkrachten
Waar Ellen en Geeske wel blij mee zijn is de bereidheid van basisscholen om ook deze kinderen in hun eigen omgeving een plek te bieden. “Ze willen het gesprek aangaan. Wat kan er wel? Dat is heel fijn”, aldus Ellen. “En soms moet je dan toch bij een kind tot de conclusie komen dat een onderwijszorgklas in het speciaal onderwijs geschikter is”, vult Geeske nuchter aan.
Geeske en Ellen zijn bezig om een netwerk op te zetten van jonge kind leerkrachten van de basisscholen van het samenwerkingsverband. Met als centrale vraag: wat hebben jullie nodig om kinderen met een ontwikkelingsachterstand goed te kunnen begeleiden? Geeske: “Uit onderzoek blijkt dat deze kinderen gebaat zijn bij een rijke speel- en leeromgeving waarin ze veel afleiding vinden en uitgedaagd worden. Ook met ongebruikelijke materialen, de zogenaamde ‘loose parts’.”
Dromen
Maar als Geeske echt mag dromen, gaat ze nog verder. Dan zijn de kleutergroepen en klassen in de onderbouw niet groter dan twintig leerlingen. En is er een vloeiende overgang van peuter- naar kleuterfase, waarbij pedagogisch medewerker en leerkracht blijven samenwerken en er meer handen in de klas zijn. “En waarom zou je niet andere ondersteuners in kunnen zetten? Dat hoeven niet eens per se mensen te zijn met een onderwijsachtergrond. Dat kan ook iemand zijn die goed is in dans of sport en affiniteit heeft met jongere kinderen. Daarmee kun je ook die rijke leeromgeving creëren.”
Geef je op voor de workshop van de netwerkgroep jonge kind: begrijpen met je handen, 16 mei van 15-17 uur op de Bethelschool.